Voor de gemiddelde lezer zal de titel van dit blogbericht geen enkel belletje doen rinkelen. Misschien wordt hoogstens de verwachting gewekt dat ik in dit stukje het antwoord zal geven op de vraag wie die gemiddelde jeugdauteur nu eigenlijk is en dat in de veronderstelling dat dit antwoord ook maar enige relevantie kan hebben.
Andere lezers, ongetwijfeld een minderheid, zullen worden gekatapulteerd naar een lang vervlogen tijd en zich een boutade uit 1976 van Eric Hulssens herinneren. Naar een tijd toen jeugdliteratuur er nog toe deed.
Jet
Dat de belangstelling voor het ‘genre’ jeugdliteratuur niet meer is wat ze ooit was, is alvast niet de fout van Jet Marchau. Jet mag zonder twijfel als een van de pioniers, steunpilaren en promotoren van de jeugdliteratuur in Vlaanderen worden bestempeld. Ze was bevlogen lerares Nederlands, oprichter en bezieler van de Kinder- en Jeugdjury (nu De Leesjury), gerespecteerde en deskundige recensent van kinder- en jeugdliteratuur en ze gaf haar kennis, kunde en passie met verve door binnen de leesgroepen van Moritoen Brugge en als gastdocente aan de Bibliotheekschool in Gent.
Ook nu nog, enkele decennia later, blijft Jet het opnemen voor de jeugdliteratuur en zijn auteurs. In Jaarwerk MMXXII, het jaarboek 2022 van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers, gaf ze een podium aan West-Vlaamse jeugdauteurs in een overzichtsartikel ‘Boven de radar’. Het bleef niet onopgemerkt. Het Streuvelsgenootschap nodigde haar uit om op dinsdag 23 mei in Heule de Streuvelslezing te geven. Vertrekkend vanuit het kind in het werk van Streuvels gaf ze onder de titel ‘Van Prutske tot Morris’ een spraakmakende lezing.
Prutske
In het eerste deel van de lezing blikt Jet terug op haar eigen leesgeschiedenis. Dit is meteen een mooi overzicht van de jeugdliteratuur vanaf de jaren ’50. Ik moet nuanceren, want het is maar de vraag of er van ‘jeugdliteratuur’ toen al sprake was. Als kind en als jong meisje worstelde Jet zich door klassiekers als Gullivers reizen, Alice in Wonderland, de eerste ‘Vlaemsche filmkens’ en - jawel – Streuvels’ Prutske. ‘Jeugdliteratuur’ was toen: de boeken die kinderen lazen.
Voor Jet en zoveel anderen ging een nieuwe wereld open toen Annie M.G. Schmidt en Astrid Lindgren op de proppen kwamen. Toch ging het niet vanzelf. Guus Kuijer en Miep Diekmann klopten aan de deur, maar Jos Vandeloo en Hubert Lampo hielden de deur nog even dicht. Vanaf de jaren ’70 zwaaiden Nederlandse jeugdauteurs de deur wagenwijd open: de Lemniscaat-stal met topauteurs als Evert Hartman, Thea Beckman, Anke de Vries en Jan Terlouw veroverde stormenderhand de harten van jonge lezers.
Toen deden ook de gemiddelde Vlaamse jeugdauteurs hun intrede. Twee maatschappijkritische recensenten – Fred De Swert en Erik Hulssens – legden hen vaak het vuur aan de schenen. In december 1976 gaf Hulssens in Humo de ‘genadeslag’. Zijn boutade ‘De gemiddelde Vlaamse jeugdschrijver is 52 jaar, onderwijzer en bewusteloos’ sloeg in als een bom. De jeugdauteurs ontwaakten uit hun winterslaap en het leidde tot een nieuwe wind in letterenland. Auteurs als René Struelens, René Swartenbroeckx; Karel Verleyen, Johan Ballegeer (en vele anderen) schreven steeds betere boeken en jeugdliteratuur kreeg stilaan de aandacht die het verdiende.
In haar artikel schetst Jet Marchau een mooi beeld van de snelle en positieve evolutie. Na de pioniers kwamen steeds nieuwe generaties met onder meer Bart Moeyaert en Anne Provoost als vaandeldragers – en die waren nog lang geen 52 jaar en al helemaal geen onderwijzer toen ze hun volwassen jeugdboeken op het lezerspubliek loslieten.
De wandeling doorheen Jet’s leesgeschiedenis katapulteerde mezelf ook naar de beginjaren van mijn beroepsloopbaan. Toen ik als ‘jeugdbibliothecaris’ het onontgonnen terrein in de bibliotheekwereld mee mocht verkennen en vormgeven. Ik verslond de kinder- en jeugdboeken van toen, nodigde auteurs uit naar de bibliotheek, begeleidde de leesgroepjes van de Kinder- en Jeugdjury en reisde vele jaren met een bus vol enthousiaste kinderen naar Jeugdboekenfeesten in de Zoo van Antwerpen of het openluchtmuseum van Bokrijk. Er was tijd, geld en belangstelling voor leesbevordering en jeugdliteratuur. Ik ontving tientallen klasgroepen in de bib die ik in een zelfgemaakte tentoonstelling liet kennismaken met de wondere wereld van Gregie De Maeyer (wat was dat een schitterende auteur en illustrator!) en de boekcovers van Marijke Meersman - om alleen maar die twee te noemen.
Het is kort door de bocht, denk ik. Maar in die jaren las ik in de krant niet en hoorde ik in het televisienieuws niet dat het onrustwekkend slecht ging met het taalniveau en de leesontwikkeling bij kinderen.
Morris
Hoe oud en wakker is de jeugdauteur vandaag? In februari 2022 vroeg Kathleen Vereecken zich in de Standaard der Letteren af waar de nieuwe generatie jeugdauteurs is gebleven. Zes jaar eerder vroeg Evelien De Vlieger zich af of schrijven voor de jeugd niet zoveel als literaire zelfmoord was. In kranten en tijdschriften is er nog nauwelijks aandacht voor het werk van jeugdauteurs. En vorige week was er plots dat onrustwekkende bericht over de groeiende taal- en leesachterstand.
Ook Jet maakt zich zorgen over de tanende aandacht en de teruglopende leesbereidheid. Maar Jet zou Jet niet zijn als ze niet meteen ook een krachtig tegensignaal geeft. In haar Streuvelslezing gaf ze een inspirerend overzicht van nieuwe namen, nieuwe tendensen en vele spraakmakende prenten-, kinder- en jeugdboeken. Ze liet hierbij talrijke auteurs ook zelf aan het woord, want ze ging bij hen allen op onderzoek.
Een bloemlezing uit de verspreide reacties van de auteurs levert een mooie verzameling quotes op, die vijftig jaar na datum nog steeds een krachtig antwoord zijn op de wake-up call van Eric Hulsens.
Ik citeer Bart Moeyaert met deze mooie opener: ‘Schrijven is natuurkunde zonder formules’. Tine Mortier vult passend aan: ‘Daarom moet literatuur voor kinderen niet per se in hun taal klinken, dat zou een verarming zijn.’ Maaike Monkerhey schrijft in dezelfde sfeer: ‘Ik denk soms dat het zo moet zijn. Omdat ik alvast de verhalen wil blijven vertellen. Opdat diegenen die hier rusten, en alle anderen, niet vergeten zouden worden.’ Anne Provoost countert het gekunstelde onderscheid tussen literatuur voor kinderen en volwassenen: ‘Ik probeer voeling te krijgen met een verhaal, vertel het en vraag me dan pas af aan wie ik het vertel. Ik schrijf graag voor kinderen; soms betekent dat dat het ook voor kinderen is, soms niet.’ Ook de gevierde auteur en illustrator Klaas Verplancke hekelt het onderscheid: ‘Leeftijden doen mij altijd huiveren. Deelt men volwassenen ook per leeftijd in? Ik laat verhalen groeien en die vinden hun lezers op basis van taal en referenties.’ Zelf verwoordde ik het zo: ‘Schrijven is schrijven, een boek is een boek.’
Die boeken schreef ik wel eens tijdens een schrijfresidentie in Het Lijsternest van Stijn Streuvels. En zo komt Morris weer bij Prutske en gaan alle eer en lof naar Jet Marchau.
(c) Koen D'haene
Van Prutske tot Morris: de Streuvelslezing van Jet Marchau (Heule, 23 mei 2023)
Wie de tekst volledig wil lezen, kan een mail sturen naar de auteur: Jet.marchau@scarlet.be
Boven de radar: een podium voor de West-Vlaamse jeugdauteurs.// In: Jaarwerk MMXXII: jaarboek van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers 2022. - P. 97-120
Geen opmerkingen:
Een reactie posten