Op vrijdag 21 oktober 2025 ontving Lara Taveirne in het stadhuis van Brugge de elfde VWS-prijs. Ze kreeg een origineel kunstwerk van Renaat Ramon.
'Ik wilde jullie nog eens met heel mijn hart bedanken voor gisteren,' mailde Lara een dag later. 'Het was zo sprankelend, warm en mooi. Een viering van de letteren. Van menselijkheid ook. Ik ben, ondanks mijn matige talent voor feest, heel zwierig naar huis gefietst.'
Tijdens de voorstelling waren er nog veel meer mooie woorden van de laureaat.
Lees hier het schitterende en uitgebreide dankwoord dat Lara tijdens de huldiging uitsprak.
PRIJSUITREIKING VWS-PRIJS
-I-
Om een prijs in ontvangst te nemen,
heb je een zeker talent voor feestelijkheid nodig.
En laat dat nu net niet mijn grootste troef zijn.
Op mijn eerste verjaardagsfeestje moest ik overgeven.
De mama van Lotte dacht dat ik te veel cola op had.
Maar het was al de rest wat te veel was geweest.
De slingers, de cadeaus, het lawaai.
Ik kan me het bruine hoopje nog altijd herinneren,
zoals het daar lag op het dure tapijt
in het grote herenhuis aan het stadspark.
De mama van Lotte trok met een emmertje naar het park,
vulde het met zand uit de speeltuin
en stortte dat uit over mijn hoopje.
Mijn mama kwam me vroeger halen.
Het muzikaal pak was nog bezig de kring rond te gaan.
’s Avonds zei ze tegen mijn vader:
Ons kind blinkt niet uit in feest.
Dat was een goeie diagnose.
Alleen bleken er weinig remedies tegen.
Ook op mijn eigen verjaardagsfeest raakte ik uit koers.
Omdat Niels uit mijn klas in mijn nieuwe kleurboek
buiten de lijntjes had gekleurd
en de hele kosmos vervolgens uit evenwicht viel.
Gelukkig speelden we daarna verstoppertje.
En ik wist: op de bodem van de linnenmand
is er niemand die me zoekt.
Op mijn zestiende lag ik
met mijn handen op mijn oren gedrukt te wachten
tot oudejaarsnacht voorbij was.
Mijn moeder vond het zorgwekkend.
Ze geloofde dat een meisje van mijn leeftijd
feestjes nodig had,
onhandig geschuifel op de dansvloer,
samenzweerderig gegiechel,
getongzoen in het portaal van de gesloten bakkerij.
Maar ik blonk toch meer uit in wachten.
Wachten kon ook een feest zijn, legde ik aan haar uit.
Je kon je een voorstelling maken van hoe het zou zijn.
De feesten in mijn hoofd vielen nooit tegen.
Ik was zeventien, mijn zusje dertien.
Op vrijdagavond stonden we ons urenlang mooi te maken
voor de spiegel in haar kleerkast.
Op haar bed groeide een gebergte aan afgeworpen kleren.
We maakten ons niet zomaar mooi.
We probeerden iemand anders te worden.
Op de rommelmarkt had ik een valse vlecht gekocht.
Hij rook naar dode kat,
maar met die vlecht vastgespeld in mijn haar
geloofde ik dat ik Jane Eyre was.
Na nog wat geklieder met mascara en oogschaduw,
reed mijn zusje weg op haar rode fiets.
Jane Eyre zwaaide haar uit en liet zich vervolgens
-vol overgave en helemaal opgemaakt-
neervallen in het gebergte op bed.
Ver na middernacht maakte mijn zusje me wakker.
Ze had koude handen en vertelde verhalen van daarbuiten.
Ik blies haar handen warm en vertelde verhalen van daarbinnen.
Mijn feest begon pas toen ik het schrijven ontdekte.
Ik was achttien, zat op de toneelschool,
was bezig mijn grote droom waar te maken.
Maar omdat er geen enkele monoloog leek te bestaan
die bij me paste, schreef ik die zelf.
Op mijn bedrand gezeten,
met de oude typemachine van mijn vader op schoot.
Een ode aan Jeanne d’ Arc.
Terwijl ik op lieslaarzen en in de hitte van de spots
de ziel uit mijn lijf stond te spelen,
overviel me ineens de vraag:
Als dit het moment is waarop ik mijn droom aan het waarmaken ben,
waarom voelt het dan niet overweldigender?
Ik moest het onder ogen komen.
Ik was veel gelukkiger geweest
toen ik met die typemachine op schoot op mijn bedrand zat.
Ik hoefde die woorden niet zo nodig
ook nog eens te bezielen op podium.
Na elke voorstelling of repetitie
probeerden we met de hele klas
zo snel mogelijk uit de theaterzaal weg te komen.
De laatste moest namelijk de lichten doven.
Een rotklus, want die schakelaars zaten
achter grote kasten en onder brede banken.
Maar die avond bleef ik bewust als laatste in de zaal.
En doofde de lichten.
Sindsdien weet ik: mijn feest begint pas
als ik mijn afzichtelijke schrijverstrui mag aantrekken.
De trui die mijn kinderen -zo prachtig-
de tovenaarstrui noemen.
Schrijven is van binnenuit het deksel van de linnenmand afsluiten.
-II-
De afgelopen maanden heb ik de schrijverstrui zwaar verwaarloosd.
Tijdens lezingen en interviews voel ik me vaak een oplichter.
Al dat praten over het schrijverschap,
terwijl ik bijna nooit schrijf.
Ook deze tekst is pas vanmiddag ontstaan,
niet tussen de soep en de patatten,
wel tussen bagage en dienstmededelingen,
op de trein tussen Hasselt en Brugge.
Gelukkig is er het huisje in Normandië,
waar we als gezin jaarlijks een week naartoe kunnen.
Het is van een baron en het staat op zijn kasteeldomein.
De muren zijn bekleed met stoffen behangpapier,
er er hangt een stilte die me toelaat
om met mijn gedachten aan een tafel te gaan zitten.
In november waren we er weer.
Terwijl ik driftig aan de keukentafel zat te tikken,
kwam mijn dochter binnen.
Ze bracht de tocht mee en een zware mand appels.
Ze zou appelpannenkoeken bakken.
Mijn zoon zat voor de open haard.
Met een schaaf werkte hij zijn zelfgemaakte boog bij.
Een geruststellend, repetitief geluid.
Buiten in de storm stond mijn man samen met de baron
te wankelen op een ladder.
Ze probeerden de losgewaaide dakgoot vast te maken.
Ze leken wel schipbreukelingen.
Volgens mijn kinderen
is de meest terugkerende zin in mijn opvoeding:
‘En nu gaan we allemaal een beetje in ons eigen hoofd zitten.’
Daar zijn we nu: alle vier in ons eigen hoofd.
En ik vraag me af:
Is dat waarom ik schrijver ben geworden?
Om professioneel in mijn hoofd te mogen vertoeven?
Ik geloof van wel.
Maar waarom vind ik er dan elke keer zo moeilijk de weg naartoe?
In mijn agenda is een woord als vakvergadering heilig.
Maar elke vastgelegde schrijfdag raakt moeiteloos ondergesneeuwd
door het idee dat ik beter maar eens de trap kan stofzuigen,
of die lang uitgestelde mail kan beantwoorden.
Ook nu weer haalt een rinkelende telefoon
me ruw uit mijn gedachten.
Iemand die klinkt als een meneer in pak
zegt dat hij groot nieuws voor me heeft.
Als vanzelf ga ik kaarsrecht zitten.
Het woord laureaat valt.
De jaarlijkse VWS-prijs.
De vergulde namen van mijn voorgangers.
Luuk Gruwez, Kristien Dieltiens, Peter Terrin, Bart Moeyaert.
Vreugde, ik had me dat begrip
altijd heel luid en levendig voorgesteld:
dansje, vreugdekreet, knieval, vuist in de lucht.
Nu kom ik erachter dat er ook een variant bestaat.
Eén die eruitziet als stil glimlachen.
Maar geloof me,
binnen in me raast een storm,
een opwinding zo groot
dat ik amper uit het raam durf te kijken,
doodsbang dat ik er de baron en mijn man
wankelend op hun ladder
mee in levensgevaar kan brengen.
-III-
Om een prijs in ontvangst te nemen,
heb je een zeker talent voor feestelijkheid nodig.
En laat dat nu net iets zijn waar ik niet in uitblink.
Gisteren belde ik mijn agent.
Of ik die prijs niet alsnog kon weigeren?
‘Sartre deed het’, zei hij.
En ik begreep meteen wat hij bedoelde.
Je bent Sartre niet.
En dit is ook de Nobelprijs niet.
Dus hop:
feestjurk aan
nepvlecht erin
confettikanon open.
Ik heb de afgelopen dagen stiekem gehoopt op een telefoontje.
Iemand die klonk als een meneer in pak.
Sorry, mevrouw Taveirne, we hebben ons vergist.
We bedoelden eigenlijk Delphine Lecompte.
Tot een uur voor aanvang
bleef ik mijn telefoon hoopvol aankijken.
Jane Eyre had zich met plezier
achterwaarts achterover laten vallen
in het gebergte op bed.
Haar lievelingsfeest.
En ik hoor de mensen van de organisatie tot hier denken:
Kan ze nu niet een klein beetje vreugde veinzen?
Wat kost een klein dansje?
Een sprongetje door het beschermde plafond?
We hadden inderdaad beter Delphine Lecompte gevraagd.
De jaloersmakend, beestachtig getalenteerde,
verdoken zachtaardige Delphine Lecompte.
Dan viel er tenminste nog wat te lachen.
Maar voor er paniek uitbreekt,
hier helemaal op het einde van mijn blad
staat nog een voetnoot.
Een beetje verloren.
Een muurbloempje.
Ik had er welhaast overheen gelezen.
Het is wat klein geschreven,
Even goed kijken.
Er staat.
Het lijkt wel een soort bekentenis.
Wacht hoor.
Er staat:
Als deze prijs betekent
dat ik me erdoor een beetje meer schrijver kan voelen
dan wil ik eigenlijk wel graag aanwezig zijn op het feest.
Misschien dat die trofee me eraan helpt herinneren
dat ik af en toe de tovenaarstrui mag aantrekken.
En geloof me, lieve mensen.
Er is wel degelijk een vreugdekreet.
Een oergeschreeuw van trots en geluk.
Alleen klinkt hij wat stil en gesmoord
omdat Jane Eyre zich heeft teruggetrokken
op de plek waar ze het liefste is.
Met haar stukgelezen Sartre op bodem van de linnenmand.
Ze vraagt of iemand het deksel straks dicht kan schuiven?
En wie doet straks de lichten uit?
Lara, 21 november 2025


Geen opmerkingen:
Een reactie posten